Geschiedenis

1.1 De late oudheid

1.1.1 De Kelten

Het verhaal van Brugge begint rond het begin van onze jaartelling. Noord-Europa behoorde toe aan de Galliërs. Brugge lag op een handelsweg tussen Oudenburg en Aardenburg op de rug van een zandheuvel. De Gallische nederzetting te Brugge werd naar de rivier genoemd die nog steeds door Brugge stroomt, Rugja (= Reie). De Kelten (een groep Galliërs) bevolkten het land en drijfden handel met de Britten en de Scandinaviërs. Het is van deze Scandinaviërs dat Brugge de naam Bryggja kreeg, dat is hun woord voor ‘aanlegkaai’. Brugge was toen al zeer belangrijk voor de handel vanwege zijn ligging aan de zee. Beetje bij beetje groeide de Keltische bevolking tot er een handelscentrum aan de Dijver ontstond. De Dijver is een stukje van de Reie. Een stille getuige van deze handel is een roer van 4 meter dat werd gevonden in de vroegere vaargeul van Brugge. De boot waarbij dit roer hoort wordt het ‘Schip van Brugge’ genoemd en het was volledig uit eik gemaakt. Het zou volgens archeoloog Rutot (1970), rond 180 na Christus gezonken zijn. Het werd ontdekt tijdens de aanleg van de nieuwe haven eind augustus 1899. (Hillewaert et al., 2011)

1.1.2 De Gallo-Romeinen

Na de dood van Julius Caesar ontstond het Romeinse Keizerrijk dat het Gallische volk onderworp. De Galliërs hebben zich goed verzet maar tevergeefs. Zo maakten ze ook deel uit van het Romeinse Keizerrijk en met trots noemden zij zich Gallo-Romeinen. Het verhaal was van korte duur want er kwam een nieuwe bedreiging. Een volk, dat wij als de Germanen kennen, wil meedelen in de vreugde en viel omstreeks 270 Brugge binnen. De Brugse bevolking had veel militaire versterking gekregen maar tevergeefs. Niet veel later zorgden de Germanen voor de val van het Romeinse Keizerrijk. Grote delen rond Brugge overstroomden in die tijd maar het centrum bleef gespaard. (Hillewaert et al., 2011)

1.2 De middeleeuwen

De middeleeuwen verwijzen naar een periode waarover men weinig terugvindt in de literatuur. De val van het Romeinse Rijk had zware gevolgen voor de Brugse cultuur, literatuur en bevolking. De leefomstandigheden gingen achteruit en de bevolking stopte met de verspreiding van de Romeinse cultuur. Dit gebeurde op veel plaatsen maar in Brugge stond de tijd niet zo stil, daarom is de term middeleeuwen soms misleidend te noemen. (D’Hondt et al., 1999)

1.2.1 De vroege middeleeuwen

Terwijl andere volkeren leden onder het verlies van de Romeinse beschaving bouwde Brugge verder aan zijn cultuur en dit voornamelijk door handel te voeren. De Franken, die een Germaanse groep waren, namen het bestuur over. De bevolking groeide en de stad groeide mee. De mensen beoefenden elk hun beroep en dit leidde tot nieuwe beroepen. Het belang van de stad werd groter dus ook de nood aan bescherming. Om zich beter te beschermen werd Brugge een sterk militaire dorp. Door deze groei stond Brugge niet langer in de schaduw van Oudenburg (Raakvlak, 2011). De heilige Sint Elooi introduceert rond 650 het christendom en noteert Brugge als ‘municipium Flandrense’ aan in zijn verslag voor de kerk. Flandrense of Vlaanderen betekent het overstroomde land. (D’Hondt et al., 1999)

1.2.2 De hoge middeleeuwen

Rond 800 verschenen de eerste Noormannen die een spoor van dood en vernieling nalieten. Karel de Grote gaf het bevel een kustverdediging uit te bouwen. Lodewijk de Vrome zette deze politiek voort. Halfweg de negende eeuw had Brugge een verstevigde burcht. De naam Burg verwijst naar deze burcht. Brugge was een belangrijk handelspunt dat in een directe verbinding stond met de zee en was dus zeer kwetsbaar. Doordat de vertegenwoordigers van het centraal gezag hier verbleven was het zeker nodig een burcht te bouwen. In 838 woedde een zware stormvloed die heel wat geulen verbreedde of nieuwe maakte waardoor Brugge aan interesse won als havenstad. In een tekst van de Gentse Sint-Baafsabdij kun je de eerste vermelding van Brugge ooit vinden. Het document is een inventaris van de abdij en dateert van het midden van de 9de eeuw. In 851 werd Gent door de Noormannen bedreigd. De kloosterlingen van Sint-Baafs hadden niet gewacht tot de ongenode bezoekers voor hun deur stonden en zochten hun waardevolste kerkschatten bijeen om tijdelijk veiligere oorden op te zoeken. Een deel van die kostbaarheden brachten ze naar Brugge over waar ze onderdak vonden bij Graaf Boudewijn I. Nadat het gevaar geweken was en iedereen was teruggekeerd naar Gent, stelde men vast dat een gouden kruisbeeld in Brugge was achtergebleven. Dit verlies werd zorgvuldig genoteerd in de inventaris die op dat ogenblik werd opgemaakt. Deze tekst is van groot belang voor Brugge. Ten eerste is het een vaststelling dat Brugge in de 9de eeuw al van groot belang was. Het is onwaarschijnlijk dat de geestelijken willekeurig een stad kozen, Brugge leek voor hen voldoende veilig om daar hun waardevolste kerkschatten naar te brengen wat op het belang van Brugge in die tijd wijst. Ook het verhaal van de eerste Graaf van Vlaanderen begint hier.

Boudewijn was een jonge aristocraat aan het Frankisch hof. Hij was verliefd op Judith, de dochter van de West-Frankische koning Karel de Kale. Ze was 18 jaar en al twee maal koningin-weduwe van twee Angelsaksische koningen. Maar Karel de Kale wou niet dat Judith zou trouwen met Boudewijn dus besloot Boudewijn haar te ontvoeren. Judith, die niet wou blijven rouwen, ging mee. Ze gingen naar Rome en vroegen de Paus om Karel de Kale om te praten. De Frankische koning gaf toe en gaf Boudewijn, naast heel wat andere geschenken, het gouwgraafschap over Vlaanderen. Het huwelijk werd eind 863 ingezegend.

Ook hier ontstond de legende van het Brugs Beertje. Toen Boudewijn naar Brugge ging om het volk het goede nieuws te brengen werd de stad geteisterd door een grote bruine beer. Deze beer hinderde het pad van Boudewijn. Met een speer probeerde Boudewijn de beer te verjagen. De beer werd kwaad en stond op zijn achterpoten, toen zag Boudewijn zijn kans en doorboorde de beer met zijn speer in een boom. De inwoners waren zo onder de indruk van hun leider dat ze hem Boudewijn met de ijzeren arm noemden. Als aandenken kreeg hij een beertje uit hout dat op zijn achterpoten stond. Het zijn de afstammelingen van Boudewijn en Judith die belangrijk zijn voor de geschiedenis van Brugge. Zij bouwden Vlaanderen en vooral Brugge uit tot een landsheerlijkheid dat op West-Europees niveau zou meetellen. Boudewijn maakte het graafschap erfelijk, verwierf autonomie door de zwakke regeerjaren van Karel de Kale en zijn nakomelingen hebben Brugge op de kaart gebracht. Boudewijn werd Boudewijn I, de eerste graaf van Vlaanderen. Boudewijns zoon Boudewijn II lijfde andere gouwen in en bracht die ook onder zijn graafschap. Diens zoon Arnulf I bouwde de eerste stadsomwalling met de stenen van de burcht van Oudenburg. Het is ook Arnulf I die de Burg zijn huidige vorm gaf. De reien werden als verdedigingsgracht rond de burcht uitgewerkt als ‘het grote vierkant’. Deze bouwactiviteiten moeten de economie verbeterd hebben. Hij bouwde ook de Sint-Donaaskerk (burchtkerk) als verwijzing naar zijn keizerlijke afkomst. (D’Hondt et al., 1999)

1.2.3 De late middeleeuwen

Brugge was een zeer christelijke stad. Rond 1100 bouwden twee parochies hun hulpkerk in het centrum, de Sint-Salvatorskathedraal door Sint-Michiels en de Onze-Lieve-Vrouwkerk door Sijsele. Op 2 maart 1127 werd Karel de Goede vermoord in de Sint-Donaaskerk. Deze gebeurtenis en de daaropvolgende zouden zeer belangrijk worden voor Brugge. Al sinds deze eeuw bestond er in Brugge een internationale jaarmarkt. De stad had dus een grote diversiteit aan activiteiten: export van wollen stoffen over heel Europa, wolinvoer, lakenproductie en lakenuitvoer. In 1127 ontstond het eerste schoollokaal in Brugge, verbonden aan de Sint-Donaaskathedraal. Onder leiding van een college van kanunniken en met geld van de kerk werden de eerste jongens opgevoed tot priester. Wie wou kon stadssecretaris of bisschop worden. Rond dezelfde tijd begon ook het Onze-Lieve-Vrouwcollege met een klas. (Rotsaert, 2009)

Één van de meest verstedelijkte gebieden van het toenmalige Europa was het middeleeuws Graafschap Vlaanderen, Midden -en Noord-Italië niet meegerekend, want deze gebieden waren op dat vlak toch verder geëvolueerd. Al in deze eeuw had Vlaanderen, met als hoofdstad Brugge, wat betreft de verstedelijking een peil bereikt die niet meer overschreden zou worden in de volgende eeuwen. De dertiende eeuw wordt gekenmerkt als een periode van economische groei in Vlaanderen, en dus ook in Brugge. Steden als Gent, Ieper en Douai bloeiden in de industrie of textielsector. Vanaf het laatste kwart van de dertiende eeuw had Brugge zich definitief ontwikkeld tot economisch centrum van Europa. Toch moet er ook even stilgestaan worden bij het feit dat ondanks deze rijke bloei er ook heel wat armoede heerste in de stad. Net zoals in andere, minder ontwikkelde steden, groeiden er in Brugge sociale spanningen. De streek werd in 1316 geteisterd door een grote hongersnood en in 1349 sloeg de fameuze Pestepidemie toe. (D’Hondt et al., 1999)

Door de voortdurende ontwikkeling kon Brugge niet anders dan uitbreiden. Buiten de eerste omwalling werden nu ook huisjes gebouwd. De bekende grote herenhuizen werden bijna uitsluitend binnen die omwalling gebouwd. Enkele stenen gevels bewaard uit die eeuw vindt u in de Grauwwerkerstraat 2-4, en Jan Van Eyckplein 6. Het is ook in deze eeuw dat er aangemoedigd werd van het stadsbestuur uit om strodaken te vervangen door dakpannen wegens het grote brandgevaar. Houten voorgevels werden pas in de zeventiende eeuw definitief verboden. Enkele van deze gevels van de dertiende eeuw zijn bewaard gebleven, in het bijzonder in Kortewinkel 2 en Genthof 7. De stadsomwalling die we nu nog kunnen herkennen werd in 1275 en 1278 gebouwd. Er werd rekening gehouden met de snelle groei van de bevolking. Bij de voltooiing kreeg Brugge zijn eivorm. (D’Hondt et al., 1999)

Naast het feit dat Brugge letterlijk uit haar voegen groeide, is er nog een andere indicator van de forse economische groei, namelijk de evolutie van de kerkelijke structuren. In de 13e eeuw kwamen veel kloosterordes zich in Brugge vestigen. De Franciscanen, Dominicanen, Augustijnen, Karmelieten en nog vele anderen hadden allemaal een klooster te Brugge. Spijtig genoeg hebben ze de tand des tijds niet doorstaan en zijn er in het huidige stadscentrum weinig sporen van terug te vinden. Het overgrote deel van de kerken die toen gesticht werden, bleven wel bewaard tot op vandaag. Deze zijnde de Sint-Jacobskerk, de Sint-Gilliskerk en de toen aangepaste reeds bestaande kerken O.L.V.-kerk en de Sint-Salvatorskathedraal. (D’Hondt et al., 1999)

Op het einde van de dertiende eeuw annexeerde de Franse koning Filips IV het Graafschap Vlaanderen. Een groot deel van de bezittende klasse koos de kant van de Koning. Bekend zijn dan ook Jan Breydel en Pieter De Coninck die in Brugge een opstand leiden. Het had de bekende ‘Brugse Metten' tot gevolg. Denken we ook aan de grote overwinning op de Fransen met de Guldensporenslag op 11 juli 1302 in Kortrijk. Voor het eerst had Brugge een burgemeester die de stad onder controle moest houden tijdens de gevechten.
Brugge was in de veertiende eeuw zeker een economische hoofdstad. De producten werden steeds verfijnd, en vele ambachtslui ontwikkelden kunstambachten. In de helft van de veertiende eeuw was 1/5 van de bevolking tewerkgesteld als kleermaker, kunstambachtsman of als vervaardiger van gebruiksvoorwerpen. Een ander kwart van de inwoners werkte als makelaarhotelier of was actief in de groothandel of de geldhandel. Brugge groeide dus uit tot internationale markt. (D’Hondt et al., 1999)

De geldhandel in die eeuw is zeker niet te verwaarlozen. We kunnen zelfs stellen dat het hele financieel wezen zoals we het vandaag kennen toen in Brugge is ontstaan. Er werd een uniek geavanceerd financieel systeem ontwikkeld. Wisselaars, bankiers en andere kredietverstrekkers werden noodzakelijk. De geldwisselaars deden in samenwerking met de hoteliers aan financiële dienstverstrekking. Naast normale wisselactiviteiten boden ze lopende rekeningen, deposito's, overschrijvingen en zelfs op lokaal niveau bankbiljetten, leningen, investeringen en beleggingen aan. Ook voor internationale geldtransporten werden oplossingen bedacht, ze werden doorgevoerd door middel van wisselbrieven i.d.p.v. contant geld. Zo ontstond er ook een lucratieve handel voor de Italiaanse bankiers. Die handel was in Brugge te situeren op het Beursplein bij de natiehuizen van de Genuezen, Florentijnen en Venetianen. De Beurze was begonnen als een herberg waar mensen ruilden en zou uiteindelijk zijn naam geven aan de beurs. Vanwege de rijkdom, de vele kanalen en de aanwezigheid van kooplui uit het hele continent kreeg Brugge de naam ‘Venetië van het noorden’ en ‘Klein Venetië’. (D’Hondt et al., 1999)

1.3 De nieuwe tijd

Op het einde van de veertiende eeuw versmolt het Graafschap Vlaanderen met het hertogdom Bourgondië. De dochter van de toenmalige graaf van Vlaanderen, Lodewijk huwde met de Bourgondische hertog Filips de Stoute. Vanaf toen behoorde het graafschap tot een groep vorstendommen tussen Frankrijk en het Duitse Rijk die zou uitgroeien tot de Bourgondische Nederlanden. Het internationale karakter van Brugge kreeg hierdoor dus een heel nieuwe dimensie. (D’Hondt et al., 1999)

Brugge had een gouden tijd. Anderzijds wordt ook geopperd dat in de vijftiende eeuw al sporen van verval waren. Brugge was niet meer de vlot bereikbare havenstad van weleer. Daar had de verzanding van het Zwin mee te maken, maar ook omdat in Brugge geraken een omslachtige procedure werd. Vrachten op grote boten moesten overgebracht worden op kleine boten. Ook door het feit dat het stapelrecht in de vijftiende eeuw niet meer zo evident te verdedigen was. Het stapelrecht hield in dat alle koopwaren die aan de zwinmonding werden ingevoerd in Brugge verkocht dienden te worden. (D’Hondt et al., 1999)

Op educatief vlak ontstonden 1500 klassen van Sint-Salvator, Sint-Jacob en Sint-Gillis. De klassen kun je vergelijken met het middelbaar en werden Latijnse scholen genoemd. In deze klassen kregen de leerlingen 7 vrije kunstvakken verdeeld in een trivium en quadrivium. Trivium: spraakkunst, logica en redenaarskunst. Quadrivium: Muziek, rekenkunde, meetkunde en sterrenkunde. Wie zonder toestemming de studie verliet werd opgespoord en bestraft met zweepslagen. Hoewel het onderwijs katholiek was lieten heel wat vaders die een ambacht beoefenden hun zonen bijscholen zodat ze in het Latijn de boekhouding konden doen en corresponderen met anderen. Vanwege de hoge nood aan onderwijs en omdat niet iedereen toegelaten werd in een Latijnse school konden gewone kinderen terecht bij een ‘onderschool’. Het klaslokaal was meestal een kamer in de woning van de meester waar kinderen van verschillende leeftijden samenkwamen indien hun vader dat kon betalen. Daar zaten de leerlingen op de grond of op stro, zonder tafel. Ze kregen elk een opdracht en wie klaar was ging het tonen aan de meester. (Rotsaert, 2009)

Brugge bleef tot 1580 haar positie als internationaal handelscentrum behouden. Dit kwam door de vereniging van Bourgondië met Vlaanderen. De economie had zich wel fundamenteel gewijzigd tegenover de veertiende eeuw. In de plaats van lakenhandel -en industrie ging men zich in Brugge toeleggen op een meer gediversifieerde productie van goederen en diensten. Traditionele producten werden vervangen door een hoogwaardig luxeaanbod. Dit was zeker te merken in de artistieke sector, denken we aan de stroming van de Vlaamse Primitieven met vooraanstaande schilders als Jan Van Eyck. Daarnaast zijn er nog de voorbeelden zoals de diamantnijverheid, de wapenindustrie, de miniatuurkunst en vele andere disciplines. (D’Hondt et al., 1999)

Ondanks het feit dat de vijftiende eeuw voor Brugge een Gouden Eeuw was, kreeg de stad toch af te rekenen met enkele ernstige crisissen die politieke instabiliteit, onrust en opstanden tot gevolg hadden. In 1482 stierf Maria Van Bourgondië een plotse dood wat het einde betekende voor de politieke stabiliteit. Er heerste een politieke crisis want het volk was zot van Maria maar niet van haar echtgenote Maximiliaan van Oostenrijk. Toen de inwoners in opstand kwamen namen ze hem gevangen, tot het leger voor de deur stond en ze hem weer vrijlieten. Om zich te excuseren hielden de Bruggelingen een grote parade met een groot feest. Maximiliaan noemde de Bruggelingen zot wat leidde tot de uitspraak ‘Brugse Zot’. Met Maximiliaan verdween de Bourgondische levensstijl en vele mensen verlieten Brugge. In 1494 stonden bijna 5000 huizen in het centrum leeg, Bruges-la-Morte of Brugge-de-dode geschreven door Georges Rodenbach was begonnen. Brugge raakte in internationaal isolement en het Bourgondisch Hof trok weg. Na 1492 kwamen de meeste vreemde naties terug, maar Antwerpen had zich ondertussen al ontwikkeld tot internationale metropool. Op het einde van de vijftiende eeuw bleef Brugge ontvolkt en arm achter. Andere crisissen waar Brugge mee kreeg af te rekenen waren de opstand tegen Filips de Goede die hardhandig werd onderdrukt, alsook de groeiende spanningen tussen Engeland en Vlaanderen die leidden tot militaire acties. Als gevolg van een tijdelijke economische crisis kreeg de stad ook te maken met hongersnood en een pestepidemie. Bij de dood van Karel de Stoute braken rellen uit. (D’Hondt et al., 1999)

Toch zijn er nog veel sporen die bewijzen dat Brugge toen een gouden eeuw gekend had. De culturele en artistieke uitstraling van het Bourgondisch Hof uit zich ondermeer in de Vlaamse Primitieven. De grondlegger ervan was dan ook de hofschilder van Filips De Goede. Enkele vooraanstaande en welgestelde families zorgden ook voor een vereeuwiging. De familie Adornes liet de Jeruzalemkerk bouwen. Ook het Hof van Watervliet van de familie De Baenst, en het huis Gruuthuse van de familie van Gruuthuse zijn er voorbeelden van. (D’Hondt et al., 1999)

In de geschiedenis wordt de periode vanaf 1500 de Nieuwe Tijden genoemd, een tijdperk dat ingeluid wordt na de Renaissanceperiode. Kenmerkend voor de periode is de ontdekking en de exploitatie van de Nieuwe Wereld. Hierdoor verschoof het centrum van de wereldhandel van de Mediterrane gebieden naar de Atlantische wereld. Nog voor deze tijd is het ontstaan van het eerste wereldrijk, bestuurd door een moderne vorst, Karel V. Dit Habsburgse Rijk omhelsde ondermeer de Nederlanden, de Spaanse, Oostenrijkse en Italiaanse landen, het Duitse Keizerrijk en de kolonies in de Nieuwe Wereld. Brugge, in het bijzonder, onthaalde deze vorst zeer enthousiast. (D’Hondt et al., 1999)

Rond de eeuwwisseling lijkt Brugge uiteindelijk toch stilgevallen, na een eeuw krampachtig haar positie te hebben kunnen volhouden. De stad leek economisch, commercieel en cultureel verschrompeld tot regionaal centrum en dus niet langer de draaischijf van het handelsleven in Noordwest-Europa. Toch kon Brugge niet helemaal van de kaart geveegd worden, met enige moeite kon het een volwaardige plaats in de nieuwe economische wereldorde handhaven. Om de vreemde handelsnaties te doen terugkomen richtte de stad zich helemaal op haar middeleeuwse troeven: de verbinding met de zee. Maar Brugge had hevige concurrentie van Antwerpen, die inmiddels uitgegroeid was tot nieuwe handelsmetropool. Brugge trachtte met enkele grootse plannen om toch nog de verzanding tegen te gaan waardoor toch grote zeeschepen terug door Brugge konden, maar deze plannen liepen faliekant af. (D’Hondt et al., 1999)

Toch kon Brugge zich gemakkelijk aanpassen aan de nieuwe situatie. Zo groeiden Antwerpen en Brugge eerder complementair dan in concurrentie. Zelfs in de tweede helft van de zestiende eeuw was Brugge relatief gezien de meest commerciële stad van de Nederlanden, ongeacht het feit dat Antwerpen als het ware uitgroeide tot nieuwe draaischijf van de Atlantische wereld. Bewijs hiervan is de aanwezigheid van vreemde handelsnaties zoals de Spaanse kooplieden die zich bijna uitsluitend toelegden op wol. Grote Spaanse handelsfamilies waren onder andere Pardo, De la Torre en Aranda. Het huis van deze rijke familie de la Torre is nog steeds intact en bevindt zich in de straat met de toepasselijke naam, de Spanjaardstraat. (D’Hondt et al., 1999)

Ook Brugse kooplui bleven in de zestiende eeuw bijdragen tot een internationaal karakter van de handel.

Er werd voornamelijk in Gotische stijl gebouwd, waardoor Brugge top op vandaag de meest Gotische stad is van Europa. Veel gebouwen zijn na deze eeuw verder opgetrokken in wat men dan noemt neogotische stijl. Men wendde deze stijl vooral aan bij gebrek aan creatieve inspiratie. Het Provinciaal Hof werd in die stijl heropgebouwd nadat deze was afgebroken.

In de tweede helft van de zestiende eeuw groeide een sterk anti-Spaans gevoel in Vlaanderen. Men vreesde ook een nieuw Spaans terreurbewind, waardoor revolutionaire politiek ontstond in de steden, waarbij Brugge het voortouw nam. Gent ging nog verder in haar verzet en trachtte ook Brugge over te nemen. Het is rond deze periode dat Graafschap Brabant wordt verdeeld waardoor Antwerpen in hetzelfde schuitje als Vlaanderen terecht komt. Het Protestantisme werd hersteld, en werd de enige officiële godsdienst in de streek. Het katholieke geloof lag in Brugge dus helemaal stil. Veel geestelijken en katholieken trokken naar het zuiden, Douai en Rijsel. Tussen 75-85 van die eeuw verzoende Brugge zich opnieuw met Spanje en werd een kleine elite calvinistisch. De gevolgen van deze verzoeningen waren niet te overzien. Veel belangrijke dynamische krachten uit Brugge emigreerden naar het Noorden waar ze meebouwden aan de Gouden Eeuw van Nederland. Brugge raakte helemaal afgesloten van het Noorden door militaire acties, zelfs Sluis ging definitief verloren. De scheiding tussen het Noorden en het Zuiden werd definitief bij de val van Antwerpen in 1585. Het economische leven in Brugge verschrompelde daardoor helemaal. Dit was het einde van een roemrijk en machtig Brugge. De Zuidelijke Nederlanden bleven tot de zeventiende eeuw onder Spaanse kroon. Pas in 1713 werden deze gewesten overgeheveld naar het Oostenrijkse keizerrijk. Al die tijd zaten ze gekneld tussen Frankrijk, de Verenigde Provinciën (Nederland) en Engeland. Deze grootmachten vochten hun militaire conflicten tot de achttiende eeuw bijvoorkeur in de Zuidelijke Nederlanden uit. Ons land kreeg erdoor de trieste bijnaam ‘Slagveld van Europa'. Brugge had deze bijna anderhalve eeuw durende oorlog goed doorgekomen. (D’Hondt et al., 1999)

Vanaf 1620 herstelde de Brugse bevolking zich enigszins na het verval van de zestiende eeuw. Er werd in die eeuw veel gerenoveerd en verbouwd. De meeste houten gevels werden vervangen door stenen gevels. Zo werden barokke en classicistische gevels in het stadsbeeld aangebracht. Rond midden achttiende eeuw werden ook de bekende majestueuze herenhuizen gebouwd. Zij verwijzen naar een levendige koopmansgeest in de stad. In de zeventiende en achttiende eeuw bleef Brugge de uitdaging aangaan om als maritieme handelsstad een rol van betekenis te spelen in West-Europa. Dit verliep niet zonder moeite. Door het verder uitgraven van kanalen werd Brugge in verbinding gesteld met Gent en Oostende. Deze bereikbaarheid betekende een opleving voor Brugge als zeehaven. Ook toen werd de Brugse handelsbeurs nieuw leven ingeblazen, met dat verschil dat ze zich had verplaatst van het koopmanshuis Van De Beurze naar de stadshallen op de markt. Brugge speelde een protectionistische politiek wat betrof haar waterwegen. Om langs Brugge te kunnen moest men dwars door te stad, op de Reien, door het Minnewater om vervolgens verder te gaan naar Gent. (D’Hondt et al., 1999)

Toch bleef de Brugse handelswereld internationaal verankerd. Doordat de Zuidelijke Nederlanden nog steeds behoorden tot het Spaanse Rijk, konden kooplui en ondernemers daar nu de vruchten van plukken. Brugge bloeide als het ware als zeehaven.

De maritieme handel bracht ook nieuw leven in de Brugse nijverheid die zich meer en meer verwijderde van de ambachtelijke sfeer: er werd faience en porselein vervaardigd, onder invloed van koloniale goederen werden tabaksfabrieken en suikerraffinaderijen opgericht, maar de grootste troef bleef nog steeds de textielnijverheid. Het Vlaamse wollen laken was verleden tijd, terwijl lijnwaad, saaien en kant nu de dienst uitmaakten. (D’Hondt et al., 1999)

Maar veel Brugse gezinnen bleven in armoede leven, wat een wildgroei aan liefdadige initiatieven als gevolg had. Er werden tal van Godshuizen gesticht of vernieuwd. Tijdens dezelfde periode voltrok zich een ander onderdeel van een Katholieke reformatie: er werden kerken gebouwd, het aantal kloosters werd verdubbeld en de lekenvroomheid werd door tientallen initiatieven bevorderd. Deze periode kenmerkt zich dan ook zeer sterk door het Katholicisme. Deze gewesten waren in die tijd een van de meest Katholieke. Brugge werd nog meer dan in de Middeleeuwen een kloosterstad. Een echte dynamische rol in de stadssamenleving kan men de kloosterlingen van toen niet toedichten. Er kwam dan ook een vrij abrupt einde aan dit rijk op het einde van de achttiende eeuw. Enkele parken die vandaag deel uitmaken van de stad, zijn gelegen waar vroeger enkele van die kloosters zich bevonden. (D’Hondt et al., 1999)

Op het vlak van educatie werd de markt vrijer voor kandidaat-schoolhouders. Wie een school wou beginnen moest bewijzen dat hij kon rekenen met breuken en gehele getallen. Je moet de regel van 3 beheersen, kunnen lezen en schrijven. Dit was de standaard voor mannen. Voor vrouwen werd vaak een uitzondering gemaakt omdat het niet zo belangrijk was dat de meisjes goed opgevoed werden. Het is pas vanaf 1662 dat ook zij moesten bewijzen dat ze konden lezen en schrijven. Wie dat kon kreeg een bekwaamheidsattest. Samen met het attest van de pastoor dat zei dat je een ‘goed mens’ was kon je de eed afleggen bij de aartspriester van Brugge. (Rotsaert, 2009)

Meisjes moesten niet goed kunnen lezen en schrijven, als zij konden breien, naaien en kantklossen waren ze klaar om te gaan werken. In de 17de eeuw werd kant héél belangrijk en konden de meisjes ook iets verdienen met hun werk. Ze volgden een paar jaar les bij een juffrouw waar ze leerden kantklossen, hiervoor moesten ze niet betalen op voorwaarde dat de eerste werkjaren de winst voor de juffrouw was. Als ze een hele dag konden klossen verdienden ze de helft van een arbeidersloon. Kantklossen bleef belangrijk tot het begin van de 20ste eeuw. Jongens die een vak wilden leren, werden opgeleid door de ambachtsgilde. De ambachtsgilde is een groep mensen uit één bepaalde ambacht die samen de belangen van het ambacht verdedigden. Om het vak te leren moest je een leertijd afleggen bij een meester, iemand die zijn vak zelfstandig uitvoert. Bij de timmerlieden was je bijvoorbeeld 4 jaar een leerjongen, 4 jaar maakte je ook deel uit van dat gezin. Na die 4 jaar kon je als gezel werken bij een meester als loonarbeider. Om zelfstandig te kunnen worden moest je een proefstuk voorleggen en toegangsgeld tot het meesterschap betalen. Vonden de ambachtsgilde het proefstuk perfect dan kon je zelfstandig beginnen als meester in de ambacht. (Rotsaert, 2009)

Natuurlijk had niet iedereen een vader in een ambacht of geld genoeg om naar school te gaan. Daarom ontstonden hier en daar kleine vormings- en ambachtsscholen. De scholen werden geteisterd door armoede en school per school opgekocht door het stadsbestuur. In de plaats kwamen scholen voor armen. De bevolking kreeg hierdoor meer kansen maar toch ontweken veel leerlingen het schoolwezen door het vak te leren van hun vader of huishoudelijke taken te doen in het geval van de meisjes. Voor iedereen die daarom geen katholieke leer ontving werden op zondagen catechismusonderricht gegeven, zo wist de kerk zeker de hele bevolking te beïnvloeden. (Rotsaert, 2009)

Keizerin van de Oostenrijks-Nederlandse steden, Maria-Theresia, wou invloed verwerven op het onderwijs. In 1777 richtte ze een school op die meer aandacht spendeerde aan natuurwetenschappen, moderne talen en wiskunde. Hoewel ze ook nog katholiek onderricht gaf werd ze enorm geboycot, na 3 jaar sloot de school wegens een gebrek aan leerkrachten, leerlingen, geschikte handboeken en geld. Toen in 1794 Frankrijk het Habsburgs Oostenrijk veroverde viel ook Vlaanderen in Franse handen. Dit ging gepaard met de afschaffing van veel religieuze orden, bezittingen van de kerk werden aangeslagen. Er werden nieuwe scholen opgericht waarin de kerk niets te zeggen had, het staatsonderwijs was geboren. Ook de lagere school werd ingericht onder de naam ‘écoles primaires’. Het staatsonderwijs kende niet veel succes omdat de bevolking te verarmd was, amper de helft van de mannen kon zijn naam schrijven. Nog minder vrouwen konden hun naam spellen. De laatste decennia van de achttiende eeuw kondigden een nieuwe tijd aan, ingeleid door de Franse Revolutie. Er kwam een verbetering toen de leerkrachten vanaf 1798 een eed aflegden aan de Franse Republiek waarin ondermeer gedragsregels stonden zoals het vertrouwen van de ouders winnen en eerlijkheid. Napoleon richtte niet veel later een Lyceum op, hier konden kinderen studeren voor een job in het leger van Napoleon. Met de nederlaag van Napoleon verdween ook het belang van de school. (Rotsaert, 2009)

1.4 De nieuwste tijd

Tijdens de Franse Revolutie werden onze gewesten aangehecht aan Frankrijk. In korte tijd werden hier de structuren uitgezet die aan de basis liggen van de moderne stedelijke en provinciale instellingen. Een breuk kwam er in 1815 met de nederlaag van Napoleon Bonaparte in Waterloo, en luidde het einde in van de Franse tijd. Onze gewesten werden met de Noordelijke Nederlanden verenigd, en kwamen onder leiding van Koning Willem I te staan. Zijn vernieuwende taal -en onderwijspolitiek wekte veel wantrouwen. (Rotsaert, 2009)

De Nederlanden met Willem I aan het hoofd was een hele verandering voor het onderwijs. Het staatsonderwijs werd nieuw leven ingeblazen en gecentraliseerd. Hierdoor werd alles beter georganiseerd. Atheneums werden doorheen de landen opgericht en ook in Brugge. In het Brugse Atheneum kwam een Amsterdammer lesgeven, Petrus Van Genebath, deze uitte regelmatig zijn afkeer voor het Brugse dialect. Dit viel niet in goede aard bij de Bruggelingen en zijn lessen Nederlands werden geboycot. Tijdens een redevoering tegen de vooroordelen van de Nederlandse taal werd hij uitgejouwd door de studenten. Het ministerie maakte daarop duidelijke afspraken om de vernederlandsing te bevorderen. Inspecteur Wijnbeek controleerde vervolgens iedere leerkracht op zijn taalbeheersing. Een Leuvense wiskundeleerkracht moest het Atheneum verlaten omdat zijn dialect te onverstaanbaar was voor de Brugse bevolking maar Petrus Van Genebath mocht blijven om de Nederlandse taal te bevorderen. Koning Willem I bezocht het Atheneum, de leerlingen kregen een week vakantie. Hij was vol lof over het Atheneum. Een jaar later riepen de Belgen de onafhankelijkheid uit en werd het Atheneum vrijwillig gesloten (Rotsaert, 2009). De opstand in 1830 die uitliep op het onafhankelijke koninkrijk België kende in Brugge weinig tegenstand. (D’Hondt et al., 1999)

Op 18 juli 1831 kreeg Leopold I in Brugge een bijzonder warm onthaal. De stad had zeven maal een nieuwe vlag moeten hijsen in een halve eeuw tijd. Met een nieuwe Staat moet een nieuwe wet komen. In deze wet werd geschreven dat iedereen onderwijs mocht inrichtten. De kerk maakte hier direct gebruik van en stichtte overal nieuwe scholen. Dit was natuurlijk niet de bedoeling van de Staat en zo werd de ene wet na de andere gemaakt om de kerk zoveel mogelijk aan banden te leggen en toch iedereen eerlijk te behandelen. De scholenstrijd is een gekend gevolg hiervan. In 1860 waren er 118 kantscholen met zo’n 6237 leerlingen, bijna allemaal jonge meisjes. In 1928 werd het jongens- en meisjesonderwijs afgeschaft en mocht iedereen naar de school van keuze. Het zou wel nog even duren vooraleer de meisjes de hoofdingang mochten gebruiken. (Rotsaert, 2009)
De inleiding van de moderne wereld is nu aan de orde. De eerste industriële revolutie zorgde voor een verbluffend hoge productie en technologie in steenkoolmijnen, ijzergieterijen, textielondernemingen. Deze industrialisatie werd ook geïntroduceerd in Vlaanderen door de mechanisatie van de Gentse katoenindustrie. (D’Hondt et al., 1999)

Toch viel Brugge uit de boot, ondanks haar capaciteiten en mogelijkheden. Brugse ondernemers weigerden risico's te nemen, ze bleven geïnteresseerd in handelsondernemingen maar weigerden deel te nemen aan de mechanisatie. Bijgevolg kwam geen enkele gemechaniseerde textielonderneming tot stand. In de linnennijverheid ontstond er crisis wat heel veel werkloosheid als gevolg had. De Eerste Wereldoorlog verslechtte enkel de toestand. Op 4 augustus 1914 viel het Duitse leger België binnen. Brugge werd ingenomen op 14 oktober na een kleine schermutseling. Dit Duitse regime duurde tot 1918. Op het einde van de eerste wereldoorlog was de haven volledig vernietigd, bedrijven waren geplunderd en bijna alle bruggen rond de stad vernield. De binnenstad zelf was bijna bij wonder ongeschonden gebleven. Tussen de oorlogen was Brugge weinig dynamisch. Ook de wereldcrisis van 1929 groef het dal waarin Brugge zich bevond uit. Niet veel later kwam de Tweede Wereldoorlog. In 1940 vielen de Duitsers opnieuw binnen en was Brugge voor nog eens 4 jaar bezet. De haven van Zeebrugge had eens te meer te lijden onder deze tweede oorlog. Bijna onwaarschijnlijk bleef de Brugse binnenstad zo goed als intact. Toch vernielden ze bij het uittreden enkele stadspoorten en voerden de beroemde Madonna van Michelango en een aantal schilderijen weg naar Duitsland waar ze een jaar later gelukkig werden teruggevonden. Onmiddellijk na de bevrijding werd de haven terug opgebouwd. Al bij al bleef in Brugge de schade beperkt, in vergelijking met de andere steden leek dit miraculeus. Dit leidde tot de naam ‘het wonder van Brugge’, wellicht werd Brugge gespaard omdat het juist een dip had. Tegen midden negentiende eeuw was Brugge de armste stad van het land geworden. In de jaren 70 richtten ook bankiers hun investeringen naar de industrialisatie, waardoor de banken in Brugge failliet gingen, en zo de kop kostte van tientallen ondernemingen. Pogingen werden ondernomen om de tewerkstelling te verbeteren, maar een succes werden ze nooit. (D’Hondt et al., 1999)

De tweede helft van de negentiende eeuw zorgde dan toch voor een ommezwaai. Verschillende bedrijven werden opgericht en zorgden voor een meer gevarieerd economisch leven. De eerste industriële revolutie was dan wel aan de neus van Brugge voorbijgegaan, toch bleef de stad niet bij de pakken zitten. Het spoorwegtraject Oostende-Brugge-Gent werd in gebruik genomen en op 't Zand werd het eerste station gebouwd. Toen bleek dat het station het toenemende spoorwegverkeer niet aankon, werd een klooster gesloopt om plaats te maken voor een heus station. In 1948 verdween dit prestigieuze gebouw van neogotische architectuur door de bouw van het huidige station. 't Zand werd terug een open plein. (D’Hondt et al., 1999)

De twintigste eeuw wordt voor heel België gekenmerkt door gunstige economische evoluties, gekend als ‘de tweede industriële revolutie'. Ook werd het algemeen meervoudig stemrecht ingevoerd, die een verruiming van de burgerlijke democratie heeft ingeluid. De eerste sociale wetten kwamen tot stand. Na zoveel eeuwen bleef Brugge ijveren om dienst te doen als zeehaven. Velen meenden dat Brugge zijn oude glorie zou terugkrijgen door de aanleg van een zeehaven met een rechtstreekse verbinding met de stad. (D’Hondt et al., 1999)

Het havenproject was niet het enige grootschalige economisch initiatief dat tot op de huidige dag het leven in de stad mee bepaalde. In de metaalsector zorgde het bedrijf La Brugoise (gevestigd in 1905) voor 1500 arbeidersjobs. Op het einde van de negentiende eeuw vestigde de Gist -en Spiritusfabriek uit Delft zich in het Brugse. Het maakt nu, na verschillende fusies, deel uit van het internationale Genencor.

Toch viel Brugge niet te kenmerken als industriestad. Daardoor kwam de socialistische arbeidersbeweging maar moeilijk van de grond, waardoor Katholiek geïnspireerde organisaties steeds meer terrein wonnen en bleven houden. Dit valt ook af te lezen in de jeugdbewegingen die tijdens en na de oorlogen zijn opgericht. (D’Hondt et al., 1999)

Voor veel Bruggelingen nam het roemrijke middeleeuwse verleden mythische proporties aan. Verdere ontwikkeling van architectuur kwam daardoor zwaar in het gedrang. Men bleef bij voorkeur verder bouwen in negentiende-eeuwse stijl of in Brugse stijl zoals dat genoemd werd, een stijl geïnspireerd op de bouwstijl van de veertiende tot de negentiende eeuw. Ook het toerisme kreeg de nodige aandacht: er was het Heilig Bloedspel, de Goudenboomstoet werd 5-jaarlijks georganiseerd en een paar jaar later werden ook de Reiefeesten ingeluid. De ring kenmerkt nog steeds de eivorm die Brugge toen had maar Brugge kende in die tijd ook uitbreiding met omliggende gemeenten. In 1899 werden Sint-Pieters-op-den-Dijk, Sint-Jozef en Zwankendamme toegevoegd. In 1901 kwam Zeebrugge daar bij, dat toen nog geen haven was maar wel al een tijd onder Brugs gezag. (D’Hondt et al., 1999)

1.5 De eigen tijd

Vanaf 1970 fuseerde Brugge met de omliggende gemeenten, die nu de deelgemeenten van Brugge uitmaken. Hiermee verdubbelde het inwonersaantal van Brugge. Oorspronkelijk wou Brugge aanspraak maken op Knokke en Heist maar in de plaats daarvan kreeg Brugge de gemeenten Dudzele, Lissewege, Assebroek, Koolkerke, Sint-Andries, Sint-Kruis en Sint-Michiels. (Schouteet, 1972)

In 1993 ging de titel Graaf van Vlaanderen verloren toen de koning van België, Boudewijn I, overleed. Uit respect voor deze belangrijke man wou zijn broer, koning Albert II, de titel niet meer overdragen. De titel is dus ontstaan bij Boudewijn I (met de ijzeren arm) in 862 en ging verloren bij Boudewijn I (van België) in 1993. (D’Hondt et al., 1999)

Onder het moto: “Wat je zelf doet, doe je meestal beter” neemt het Vlaams Gewest de bevoegdheid over het onderwijs van de federale Staat af. Bijgevolg financieren ze ook de Vlaamse scholen. Omdat er enkele Franstalige scholen zich in het Vlaams Gewest bevinden is er nog steeds ruzie in het onderwijs, ditmaal op het vlak van taal. De strijd wordt vaak geassocieerd met de strijd tussen Vlaanderen en Wallonië. Eind vorige eeuw telde Brugge zo’n 70 lagere scholen en 30 secundaire scholen. (Rotsaert, 2009)

Vandaag de dag is Brugge nog steeds een toeristische trekpleister, en nog steeds worden veel initiatieven genomen, alsook veel tradities in ere gehouden om deze parel van een stad in de belangstelling te houden. Het toerisme zorgt ook voor een groot deel van de inkomsten van deze historische stad.

Vandaag is Brugge met haar 116.978 inwoners een middelgrote stad te noemen, als enige in België bengelend tussen de grootsteden Antwerpen, Gent en Brussel en de gemeenten. Toch weet ze perfect stand te houden tussen de andere Vlaamse kunststeden.

Brugge kent ongeveer 1500 straten voor een totale lengte van 683 kilometer. Het gezegde ‘Ze ku in Brugge weg en were zoender hoaperen’ is dan een leuke zegswijze voor iemand die slank is. Doorheen de tijd zijn er veel wijken ontstaan die niet altijd even duidelijke grenzen hadden. Er werden afspraken gemaakt en de wijken werden voorgoed vastgelegd, deze gehuchten zijn het Ezelskwartier, Sint-Gillis, Sint-Anna, Langestraatkwartier, Magdalenakwartier, Onze-Lieve-Vrouwekwartier, West-Bruggekwartier, Centrum-Markt en Sint-Walburga. De aanliggende deelgemeenten kennen 26 wijken. De totale oppervlakte is ruim 13 840 ha waarvan 1075 ha in zee. Met 117 duizend mensen wordt Brugge in één adem genoemd met Antwerpen, Brussel en Gent. Het is de derde grootste industriestad van Vlaanderen, enkele industriezones zijn de Blauwe Toren, De Spie, Dreef ter Panne, Herdersbrug, Steenkaai, Ten Briele, Vogelzang en Waggelwater. (Schouteet, 1972)

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License